Help jij je cliënt wel eens minder last te hebben van een gefossiliseerde relatie?

 

Zorg dat je in elk geval deze valkuilen vermijdt!

 

  1. Je cliënt gelooft niet dat de gefossiliseerde relatie kan veranderen

 

Als een relatie langdurig verstoord is (of zelfs nooit goed is geweest) is het voor je cliënt niet eenvoudig te geloven dat het kan veranderen.

Zolang er niet een sprankje hoop is bij je cliënt dat de ander anders zou kunnen zijn, kun je doen wat je wilt. Hij zal de verbeteringen die hij tijdens de sessie ervaart thuis weer diskwalificeren.

 

“Dat kan hij niet, zo is hij niet.”

 

Zelfs al heeft de ander nooit blijk gegeven van bijvoorbeeld inlevingsvermogen, vriendelijkheid of geduld, toch is het mogelijk dat hij daar in aanleg wel over beschikt. Zou het kunnen dat hij dat als klein kind wel heeft gedaan, of dat hij het alleen naar bepaalde mensen deed, of dat hij het wellicht nooit heeft geleerd?

 

Gefossiliseerde relatie met leden van het gezin van herkomst verbeteren

 

In al die gevallen is de eigenschap in aanleg aanwezig. De ander zou het dus kunnen hebben. Daarmee is de eerste barst ontstaan in de overtuiging van je cliënt dat de ander het niet in zich heeft.

 

 

  1. Je verandert de overtuiging alleen in het heden

 

Om te zorgen dat het effect van je sessie beklijft, is het nodig dat de beleving van het ander

niet alleen in het heden, maar ook in het verleden ook verandert. Zo werkt ons brein:

alleen als iets in overeenstemming is met oudere overtuigingen zal een nieuwe overtuiging

geaccepteerd kunnen worden.

 

Zorgen dat je cliënt de ander in het hier-en-nu anders gaat beleven is daarom niet voldoende.

Het is nodig dat ook zijn beleving van de ander in het verleden verandert. Daardoor kan de

nieuwe overtuiging (“De ander is toch meer … dan ik dacht.”) geaccepteerd worden.

 

 

  1. Je hebt een verwachting over de gewenste uitkomst

 

Laat het aan het voorstellingsvermogen van je cliënt om te bepalen wat er verandert

in zijn beleving. Misschien beleeft hij de ander anders en zegt hij bij de volgende sessie:

“Hij gedraagt zich ineens heel anders!”

 

Het is ook mogelijk dat hij de ander hetzelfde gedrag ziet uitvoeren, terwijl hij daar minder

last van heeft. In dat geval heeft hij de beleving dat hijzelf is veranderd: hij stoort zich nu

minder aan het probleemgedrag.

 

In beide gevallen heb je je cliënt effectief geholpen. Hij ervaart minder last. Als je cliënt

aangeeft dat het beter voelt, dan is je doel bereikt.

 

Meer leren over Eenzijdig Relaties Verbeteren?